Lazarus van Bethanië (Johannes 11)

Lazarus van Bethanië was een van de standvastigste discipelen van Christus. Zijn geloof was vanaf zijn eerste ontmoeting met Jezus sterk. Hij had een diepe liefde voor Hem, en werd ook door de Heiland diep bemind. Christus verrichtte Zijn grootste wonder voor Lazarus. De Heiland zegende iedereen die bij Hem aanklopte om hulp. Hij houdt van heel het menselijk gezin, maar met sommige mensen heeft Hij bijzonder tere banden. Zijn hart was door een sterke liefdesband met het gezin in Bethanië verweven. En voor één van hen verrichte Hij Zijn meest wonderlijke daad.

Jezus had bij Lazarus thuis vaak rust gevonden. De Heiland had geen eigen thuis. Hij was afhankelijk van de gastvrijheid van vrienden en discipelen. En vaak, wanneer Hij moe was, en hunkerde naar menselijke vriendschap, was Hij blij geweest, dat Hij kon vluchten naar dit vreedzame gezin – weg van de achterdocht en jaloezie van de boze Farizeeën. Hier werd hij van harte welkom geheten, en ontving Hij zuivere en heilige vriendschap. Hier kon Hij in alle eenvoud en openheid spreken. Hij wist, dat Zijn woorden begrepen en gewaardeerd werden.

Verdriet kwam het vreedzame huis binnen, waar Jezus zo vaak had gerust. Lazarus werd door een plotselinge ziekte getroffen, en zijn zusters zonden een boodschap tot Jezus, met de woorden: “Heere, zie, hij die U liefhebt, is ziek.” Zij zagen, hoezeer de ziekte hun broer had aangetast, maar ze wisten, dat Christus Zich in staat getoond had, om allerlei ziektes te genezen. Ze geloofden, dat Hij met hen zou meeleven in hun moeilijkheden. Daarom deden ze geen dringend beroep op Hem, dat Hij onmiddellijk moest komen. Maar ze zonden alleen vol vertrouwen de boodschap: “Heere, zie, hij die U liefhebt, is ziek.” Ze verwachtten, dat Hij onmiddellijk op hun boodschap zou reageren, en zo snel als Hij kon naar Bethanië zou komen.

Vol spanning wachtten zij op een woord van Jezus. Zolang er nog een vonkje leven in hun broer was, baden zij en zagen uit naar de komst van Jezus. Maar de boodschapper kwam zonder Hem terug. Hij gaf wel de boodschap door: “Deze ziekte is niet tot de dood.” En ze klampten zich aan de hoop vast, dat Lazarus zou blijven leven. Teder probeerden ze hoopvolle woorden te spreken tot de bijna bewusteloze zieke. Toen Lazarus stierf, waren ze bitter teleurgesteld. Maar ze voelden de ondersteunende genade van Christus. Dat weerhield hun ervan, de Heiland enig verwijt te maken.

Toen Christus de boodschap ontving, vonden de discipelen, dat Hij er koud op reageerde. Hij toonde niet het verdriet wat zij verwacht hadden. Terwijl Hij hen aankeek, zei Hij: “Deze ziekte is niet tot de dood, maar is er met het oog op de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt.” Hij bleef nog twee dagen op de plek waar Hij was. Dit uitstel vormde voor Zijn discipelen een raadsel. Ze dachten: Wat een troost zou Zijn aanwezigheid betekenen voor dit aangevochten gezin! Zijn discipelen wisten heel goed, hoezeer Hij op het gezin in Bethanië gesteld was. En ze waren verrast, dat Hij niet reageerde op het droeve bericht: “Heere, zie, hij die U liefhebt, is ziek.”

Tijdens die twee dagen leek het, of Jezus de boodschap uit Zijn hoofd had gezet; want Hij sprak niet over Lazarus. De discipelen dachten aan Johannes de Doper, de plaatsbereider van Jezus. Ze hadden zich afgevraagd, waarom Jezus, terwijl Hij de macht bezat om grote wonderen te doen, Johannes in de gevangenis had laten wegkwijnen, en hem een gewelddadige dood had laten sterven. Als Hij zoveel macht had, waarom had Jezus het leven van Johannes dan niet gered? Deze vraag werd vaak gesteld door de Farizeeën. Voor hen was dit het onweerlegbare bewijs tegen Jezus’ bewering, dat Hij de Zoon van God was. De Heiland had Zijn discipelen gewaarschuwd voor beproevingen, verlies, en voor vervolging. Liet Hij hen tijdens beproevingen in de steek? Sommigen vroegen zich af, of ze zich in Zijn roeping vergist hadden. Ze zaten er allemaal erg mee.

Hij wachtte nog twee dagen. Toen zei Jezus tot Zijn discipelen: “Laten wij weer naar Judea gaan.” De discipelen vroegen zich af: Waarom gaat Hij nu toch naar Judea? Ze maakten zich op dit moment het meeste zorgen om Christus en om zichzelf. Wat Hij nu ging doen, was alleen maar gevaarlijk. Ze zeiden: “Rabbi, de Joden hebben U onlangs nog geprobeerd te stenigen, en gaat U daar weer heen? Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in de dag?” Ik sta onder leiding van Mijn Vader. Zolang Ik Zijn wil doe, ben Ik veilig. Mijn dag van twaalf uur is nog niet voorbij. Ik ben bij het laatste restje van Mijn dag aangekomen. Maar zolang er nog iets van deze dag over is, ben Ik veilig.”

Hij vervolgde: “Als iemand overdag wandelt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld ziet.” Iemand die de wil van God doet, die langs het pad wandelt, dat God heeft uitgestippeld, kan niet struikelen of vallen. Het licht van Gods Geest, Die hem leidt, geeft hem helder inzicht in zijn taak. En Hij leidt hem op de juiste weg, totdat zijn taak vervuld is. “Maar als iemand `s nachts wandelt, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.” Iemand die zelfgekozen paden bewandelt, waar God hem niet geroepen heeft, struikelt. Voor zo iemand verandert de dag in nacht. En waar hij zich ook bevindt, hij is niet veilig.

Onze vriend slaapt

“Dit sprak Jezus: Lazarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga naar hem toe om hem uit de slaap op te wekken.” “Lazarus, onze vriend, slaapt.” Wat een ontroerende woorden! Vol medeleven! Bij het gevaar, dat hun Meester zich op de hals haalde door naar Jeruzalem te gaan, waren de discipelen het getroffen gezin in Bethanië bijna vergeten. Maar Christus niet. Dit raakte de discipelen. Ze waren teleurgesteld geweest, dat Jezus niet dadelijk op de boodschap over de ziekte van Lazarus had gereageerd. Ze dachten, dat Jezus niet die tedere liefde voor Lazarus en zijn zusters had, die zij verwacht hadden. Anders zou Hij zich wel meteen samen met de boodschapper hebben terug gehaast. Maar de woorden: “Lazarus, onze vriend, slaapt”, stemden hen positief. Ze wisten nu, dat Christus Zijn lijdende vriend niet had vergeten.

“Zijn discipelen dan zeiden: Heere, als hij slaapt, zal hij gezond worden. Maar Jezus had over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij over de natuurlijke slaap sprak.” Christus stelt Zijn geliefde kinderen de dood voor als doodslaap. Hun leven is met Christus verborgen in God. En mensen die sterven zullen tot aan de laatste bazuin in Hem slapen.

“Toen zei Jezus dan openlijk tegen hen: Lazarus is gestorven. En Ik ben blij voor u dat Ik daar niet was, opdat u gelooft; maar laten wij naar hem toe gaan.” Thomas zag niets anders dan dood, als Hij naar Judea zou gaan. Maar hij gaf zich over en zei tot de andere discipelen: “Laten ook wij gaan, om met Hem te ster-ven.” Hij kende de haat van de Joden tegenover Christus. Het was hun bedoeling om Hem ter dood te brengen. Maar die plannen waren nog niet uitgekomen. Want er was nog wat van de Hem toegemeten tijd over. In deze periode genoot Jezus de bescherming van engelen uit de hemel. Zelfs in Judea, waar de rabbi’s complotten smeedden om Hem gevangen te nemen en Hem ter dood te brengen, kon Hem geen kwaad overkomen.

De discipelen stonden versteld van Christus’ woorden: “Lazarus is gestorven. En Ik ben blij voor u dat Ik daar niet was.” Vermeed de Heiland opzettelijk het huis van Zijn lijdende vrienden? Maria, Martha en de stervende Lazarus werden schijnbaar alleen gelaten. Maar ze waren niet alleen. Christus overzag alles, en na de dood van Lazarus werden de getroffen zusters door Zijn genade overeind gehouden. Jezus zag het verdriet in hun verscheurde hart, terwijl hun broeder met zijn sterke vijand, de dood, worstelde. Hij doorleefde hun nood, toen Hij tot Zijn discipelen zei: “Lazarus is gestorven.” Maar Jezus moest niet alleen aan Zijn geliefden in Bethanië denken. Hij moest Zich ook bezighouden met het oefenen van Zijn discipe-len. Zij moesten vertegenwoordigers van Hem in de wereld worden. zodat de zegen van de Vader op ieder kon neerdalen. Omwille van hen stond Hij toe, dat Lazarus stierf. Had Hij hem van zijn ziekte genezen, dan was dit wonder, het krachtigste bewijs van Zijn goddelijk karakter, niet gebeurd.

Als Jezus in de ziekenkamer was geweest, was Lazarus niet gestorven. Want dan had de satan geen macht over hem gehad. De dood had zijn pijlen niet op Lazarus kunnen afschieten, wanneer de Levengever Zelf aanwezig was geweest. Daarom bleef Christus weg. Hij liet toe, dat de vijand zijn macht gebruikte. Dan kon Jezus aantonen, dat de vijand volledig verslagen zou worden. Hij stond toe, dat Lazarus onder de macht van de dood terechtkwam. De lijdende zusters zagen, dat hun broer in het graf gelegd werd. Christus wist, dat wanneer zij naar het dode gezicht van hun broer zouden kijken, hun geloof in hun Verlosser ernstig op de proef gesteld zou worden. Maar Hij wist, dat hun geloof later met veel grotere kracht zou stralen, vanwege de worsteling waar ze nu doorheen gingen. Hij liet toe, dat zij golven van verdriet moesten verdragen. Hij hield niet minder van hen, omdat Hij op Zich liet wachten. Maar Hij wist, dat er voor hen, voor Lazarus, voor Hemzelf, en voor Zijn discipelen, een overwinning te behalen viel.

“Voor u”, “opdat jullie geloven.” Voor ieder die zich uitstrekt, om de leidende hand van God te kunnen voelen, is het ogenblik van de grootste ontmoediging juist het moment, waarop Gods hulp het meest nabij is. Mensen zullen met dankbaarheid terugdenken aan het donkerste deel van hun levensweg. “Dan weet de Heere de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen.” II Petrus 2: 9. Uit elke verleiding en uit elke beproeving brengt Hij hen tevoorschijn met een sterker geloofsleven en een rijkere ervaring.

Uitstel uit barmhartigheid

Het uitstel om naar Lazarus te gaan had voor Christus tot doel, barmhartig te kunnen zijn tegenover de mensen die Hem niet hadden aangenomen. Hij liet op Zich wachten, zodat Hij door de opwekking van Lazarus uit de dood nog een bewijs kon geven aan Zijn hardnekkige en ongelovige volk. Hij is werkelijk “de opstanding en het leven.” Hij was niet van plan alle hoop voor dit volk te laten varen, deze arme, dwalende schapen van het huis Israël. Zijn hart brak, omdat zij niet tot inkeer wilden komen. In Zijn barmhartigheid wilde Hij hen nog eenmaal bewijzen, dat Hij de Hersteller was; de Enige die leven en onsterfelijkheid kon brengen. Dit moest een bewijs worden, wat niet door de priesters verkeerd zou kunnen worden uitgelegd. Dat was de reden voor Zijn uitstel om naar Bethanië te gaan. Deze kroon op Zijn wonderen, de opwekking van Lazarus, moest Gods zegel op Zijn werk zetten, en op Zijn bewering, dat Hij God was.

Jezus verrichtte onderweg naar Bethanië, zoals Hij gewoon was, Zijn dienst aan zieken en mensen die in nood waren. Toen Hij het stadje bereikte, stuurde Hij een boodschapper naar de zusters met het bericht, dat Hij in aantocht was. Christus ging niet meteen hun huis binnen, maar bleef wachten op een rustige plek langs de weg. Het grote uiterlijk vertoon, dat door Joden in acht genomen werd, wanneer familie of vrienden stierven, was niet in overeenstemming met de geest van Christus. Hij hoorde het gehuil van de ingehuurde rouwklagers, en Hij wilde de zusters niet in de verwarring van dit gebeuren ontmoeten. Onder de rouwende vrienden waren familieleden. Sommigen van hen bekleedden verantwoordelijke posities in Jeruzalem. Sommige van de bitterste vijanden van Christus bevonden zich onder hen. Christus kende hun bedoelingen, en daarom maakte Hij Zich niet dadelijk bekend.

De boodschap werd zo zachtjes aan Martha doorgegeven, dat de anderen in de kamer het niet hoorden. Door verdriet overmand, hoorde Maria niet wat er gezegd werd. Martha stond direct op en ging naar buiten om haar Heer te ontmoeten. Maria dacht, dat zij naar de plek was gegaan, waar Lazarus begraven was. Zij bleef in stilte zitten met haar verdriet, en gaf geen geluid.

Martha haastte zich om Jezus te ontmoeten. In haar hart vochten verschillende emoties om voorrang. In Zijn gezicht las ze dezelfde tederheid en liefde als altijd. Haar vertrouwen in Hem was ongebroken, maar ze dacht aan haar innig geliefde broer. Jezus had toch ook van hem gehouden. Verdriet welde in haar hart omhoog, omdat Christus niet eerder was gekomen. Maar toch met de hoop, dat Hij zelfs nú nog iets zou kunnen doen om hen te troosten, zei ze: “Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn.” De zusters hadden deze woorden te midden van het tumult van de rouwklagers keer op keer herhaald.

Met zowel menselijk als goddelijk medelijden keek Jezus in haar bedroefde, door zorgen getekende gezicht. Martha had niet de behoefte het verleden op te halen. Ze had alles al gezegd in de smartelijke woorden: “Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn.” Maar terwijl ze in Zijn liefdevolle gezicht keek, zei ze: “maar ook nu weet ik dat God U alles wat U van God vraagt, geven zal.”

Jezus stimuleerde haar in haar geloof en zei: “Uw broer zal weer opstaan.” Zijn antwoord was niet bedoeld om hoop op een onmiddellijke verandering te wekken. Hij droeg de gedachten van Martha verder dan het directe herstel van haar broer, en richtte deze op de wederopstanding van de rechtvaardigen. Hij deed dit, opdat zij zou zien, dat de opstanding van Lazarus een belofte was, dat alle rechtvaardige doden zullen opstaan. Het was ook een verzekering, dat de macht van de Heiland hiertoe in staat is.

Martha antwoordde: “Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.”

Jezus probeerde nog steeds haar geloof in de juiste richting te buigen. Hij zei: “Ik ben de Opstanding en het Leven.” In Christus is leven: oorspronkelijk, niet aan een ander ontleend, niet van een ander afgeleid. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven.” (I Johannes 5: 12) Het feit, dat Christus God is, geeft de gelovige de verzekering, dat hij eeuwig mag leven. “Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven; en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft u dat?” Christus kijkt hier vooruit naar het moment van Zijn tweede komst. Dan zullen de rechtvaardige doden onvergankelijk worden opgewekt. En de rechtvaardigen die dan leven, zullen naar de hemel worden overgebracht zonder de dood te hoeven zien. Jezus stond op het punt een wonder te doen. Hij zou Lazarus uit de doden opwekken. Maar dit wonder staat voor de wederopstanding van alle rechtvaardige doden. Door Zijn woorden en handelen toonde Hij aan, dat Hij de wederopstanding mogelijk gemaakt heeft. Hij, die spoedig daarna Zelf zou sterven, stond daar met de sleutels van de dood in Zijn handen, als Overwinnaar over het graf. En Hij bevestigde Zijn recht en Zijn macht om eeuwig leven te geven.

Op de woorden van de Heiland: “Gelooft u dat?”, antwoordde Martha: “Ja, Heere; ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou.” Ze begreep niet de volledige betekenis van de woorden, die Jezus tot haar gesproken had. Maar ze beleed haar geloof in Zijn God-zijn; en haar vertrouwen, dat Hij in staat was, alles te doen wat Hem behaagde.

“En na dit gezegd te hebben ging zij weg en riep Maria, haar zuster, onopgemerkt en zei: De Meester is er en Hij roept u.” Ze bracht haar boodschap zo stil mogelijk over. Want de priesters en oversten stonden klaar om Jezus te arresteren, wanneer zij de kans maar kregen. De uitroepen van de rouwklagers voorkwamen, dat haar woorden gehoord werden.

Zodra ze het bericht hoorde, stond Maria haastig op, en verliet met een verlangende blik de kamer. De rouwklagers volgden haar, in de veronderstelling, dat ze naar het graf ging om te wenen. Toen ze de plek bereikte, waar Jezus stond te wachten, knielde ze aan Zijn voeten neer, en sprak met bevende lippen: “Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn.” Het geroep van de rouwklagers deed haar pijn, want ze verlangde ernaar, in rust met Jezus een paar woorden te wisselen. Maar ze kende de na-ijver en de jaloezie tegenover Jezus van sommige aanwezigen. En dat belemmerde haar om haar verdriet ten volle te tonen.

“Toen Jezus haar dan zag huilen, en ook de Joden die met haar meekwamen, zag huilen, was Hij diep verontwaardigd en werd ontroerd.” Hij las de harten van alle aanwezigen. Hij zag, dat wat bij velen doorging voor rouwbeklag alleen maar schijn was. Hij wist dat sommigen in dit gezelschap, die nu hypocriet verdriet lieten zien, binnenkort de dood zouden beramen, niet alleen van de machtige Wonderdoener, maar ook van degene die uit de dood zou worden opgewekt. Christus had het masker van hun zogenaamde verdriet van hen kunnen afrukken. Maar Hij bedwong Zijn gerechtvaardigde boosheid. De harde woorden, die Hij had kunnen spreken, hield Hij voor zich, vanwege deze geliefde zuster, die vol verdriet aan Zijn voeten geknield lag. Zij geloofde werkelijk in Hem.

“En Hij zei: Waar hebt u hem gelegd? Zij zeiden tegen Hem: Heere, kom het zien.” Samen liepen ze naar het graf. Het was een treurige aanblik. Lazarus was erg geliefd geweest, en zijn zusters weenden over hem met een gebroken hart. Zijn vroegere vrienden mengden hun tranen met die van de getroffen zusters. Bij het zien van dit menselijk leed – maar ook over het feit dat de aangevochten vrienden over de doden klaagden, terwijl de Heiland van de wereld er toch bij stond – weende Jezus. Hij was de Zoon van God, maar Hij had de menselijke natuur aangenomen. Hij was geraakt door dit menselijk verdriet. Zijn hart is steeds vol medelijden en tederheid. Hij weent met hen die wenen, en Hij verheugt zich met hen die zich verheugen.

Maar Jezus weende niet alleen uit menselijke sympathie met Maria en Martha. In Zijn tranen was een verdriet, dat zover boven menselijk verdriet uitging, als de hemel boven de aarde verheven is. Christus weende niet om Lazarus. Want Hij stond op het punt om hem uit de doden op te wekken. Hij weende, omdat zoveel mensen, die nu om Lazarus rouw bedreven, weldra de dood zouden beramen van Hem, die de opstanding en het leven was. Maar de ongelovige Joden waren helemaal niet in staat om Zijn tranen juist te interpreteren. Sommige mensen zagen uitsluitend de uiterlijke omstandigheden, die zich voor Zijn ogen afspeelden, als oorzaak voor Zijn tranen. Zij zeiden zachtjes: “Zie, hoe lief Hij hem had!” Anderen probeerden het zaad van het ongeloof in de harten van de omstanders te zaaien, en zeiden spottend: “Kon Hij Die de ogen van de blinde geopend heeft, niet maken dat ook deze niet gestorven was?” Als Jezus de macht had om Lazarus te redden, waarom had Hij hem dan laten sterven?

Jezus zag met Zijn profetische blik de vijandschap van de Farizeeën en Sadduceeën. Hij wist, dat zij plannen maakten om Hem te doden. Hij wist dat sommige mensen, die zich nu zo meelevend voordeden, spoedig de deur van de hoop, en de poorten van de Stad van God, voor zichzelf zouden dichttrekken. Er zou iets gaan gebeuren. Hij zou vernederd en gekruisigd worden. En dat zou uitlopen op de verwoesting van Jeruzalem. In die tijd zou niemand de doden meer beklagen. De vergelding, die spoedig over Jeruzalem zou komen, kwam Hem helder voor ogen. Hij zag Jeruzalem omsingeld door de Romeinse legioenen. Hij wist, dat veel mensen, die nu weenden over Lazarus, tijdens het beleg van de stad zouden omkomen. Maar hun dood zou zonder hoop zijn.

Niet alleen vanwege dat wat zich voor Zijn ogen afspeelde, weende Jezus. Op Hem rustte een last van eeuwenlang verdriet. Hij zag de verschrikkelijke gevolgen van het overtreden van de wet van God. Hij zag, dat er in de wereldgeschiedenis, vanaf de dood van Abel, een onophoudelijke strijd tussen goed en kwaad gaande was. Hij keek vooruit in de jaren die zouden komen, en zag het lijden en het verdriet, de tranen en de dood, die de mensen ten deel zouden vallen. Zijn hart werd doorboord door de pijn van de mensheid van alle tijden en in alle landen. De ellende van ons zondige geslacht woog zwaar op Zijn ziel. En de fontein van Zijn tranen sprong open, vanuit het verlangen om al onze nood op Zich te nemen.

“Jezus dan, opnieuw diep verontwaardigd, kwam bij het graf.” Lazarus was in een spelonk van een rots gelegd. En een grote, massieve steen lag voor de ingang. “Neem de steen weg”, zei Jezus. Maria maakte bezwaar, omdat ze dacht, dat Hij de dode alleen maar wilde zien. Ze zei, dat het lichaam al vier dagen geleden begraven was. Dat het al in staat van ontbinding verkeerde. Deze uitspraak, gedaan vóór de opwekking van Lazarus, liet de vijanden van Christus geen ruimte om te zeggen, dat er bedrog in het spel was. In het verleden hadden Farizeeën valse beweringen verspreid over de meest wonderbare tekens van Gods macht. Toen Christus het dochtertje van Jaïrus tot leven wekte, had Hij gezegd: “Het kind is niet gestorven, maar het slaapt.” Markus 5: 39. Ze was maar kort ziek geweest, en werd onmiddellijk na haar dood weer opgewekt. Daarom hadden de Farizeeën gezegd, dat ze niet dood was geweest. Christus had immers zelf gezegd, dat ze sliep! Ze hadden geprobeerd het zó te laten lijken, alsof Christus geen ziektes kon genezen, dat er bij al die wonderen bedrog in het spel was. Maar in dit geval kon niemand ontkennen, dat Lazarus dood was.

Als de Heer op het punt staat, iets te gaan doen, haalt de satan iemand over om te protesteren. “Neem de steen weg”, zei Jezus. Bereid voor zover mogelijk de weg voor Mijn werk. Maar Martha’s krachtige en ambitieuze natuur bewees zich nog eens. Ze wilde niet, dat het ontbindende lichaam nog een keer tevoorschijn gehaald zou worden. Een mensenhart is traag, wanneer het de woorden van Christus moet begrijpen. En het geloof van Martha had de ware betekenis van Zijn belofte nog niet begrepen.

Christus bestrafte Martha. Maar Hij koos Zijn woorden met de grootste tederheid. “Heb Ik u niet gezegd dat, als u gelooft, u de heerlijkheid van God zult zien?” Waarom twijfel je aan Mijn macht? Waarom redeneer je tegen Mijn geboden in? Je hebt Mijn woord. Als je gelooft, zul je de heerlijkheid van God zien. Onmogelijkheden in de natuur kunnen het werk van de Almachtige niet tegenhouden. Scepsis en ongeloof zijn geen vormen van nederigheid. Onvoorwaardelijk geloof in het woord van Christus is ware nederigheid. Het is echte zelfovergave.

Lazarus, kom naar buiten!

“Neem de steen weg.” Christus had de steen kunnen bevelen weg te gaan. Dan zou deze Zijn stem gehoorzaamd hebben. Hij had de engelen, die dicht aan Zijn zijde stonden, kunnen bevelen het te doen. En op Zijn bevel zouden onzichtbare handen de steen hebben verwijderd. Maar hij moest door mensenhanden worden weggehaald. Daarmee wilde Christus laten zien, dat mensen met God moeten meewerken. Wat menselijke kracht kan volbrengen, kun je niet van God eisen. God wil het niet zonder hulp van mensen doen. Hij geeft hen kracht, en werkt met hen samen, wanneer zij gebruik maken van de kracht en de capaciteiten, die hun gegeven zijn.

Het bevel wordt uitgevoerd. De steen wordt weggerold. Alles wordt open en uitdrukkelijk gedaan. Iedereen krijgt de kans om te zien, dat er geen bedrog in het spel is. Daar ligt het lichaam van Lazarus in zijn rotsgraf, koud en doodstil. Het geroep van de rouwklagers verstomt. Verrast en vol spanning staat het gezelschap rond het graf, wachtend op de dingen die gebeuren gaan.

Christus staat kalm voor het graf. Alle aanwezigen voelen het heilige en plechtige van het moment. Christus doet een stap dichter naar het graf toe. Hij heft Zijn ogen op naar de hemel, en zegt: “Vader, Ik dank U dat U Mij gehoord hebt.” Niet lang daarvoor hadden zijn vijanden Hem beschuldigd van Godslastering. Ze hadden stenen opgeraapt om Hem te stenigen, omdat Hij beweerde de Zoon van God te zijn. Ze beschuldigden Hem ervan, dat Hij door de macht van de satan wonderen deed. Maar hier eist Jezus God als Zijn Vader op. En in volkomen vertrouwen spreekt Hij uit, dat Hij de Zoon van God is.

In alles wat Hij deed, werkte Jezus met Zijn Vader samen. Hij lette er steeds zorgvuldig op, duidelijk te maken, dat Hij niet onafhankelijk bezig was. Hij deed Zijn wonderen in geloof en gebed. Christus wilde, dat iedereen Zijn band met Zijn Vader kende. Daarom zei Hij: “Vader, Ik dank U dat U Mij gehoord hebt. En Ik wist dat U Mij altijd hoort; maar ter wille van de menigte die om Mij heen staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij geloven dat U Mij gezonden hebt.” De discipelen en de mensen zouden nu het meest overtuigende bewijs te zien krijgen van de verhouding, die tussen God en Christus bestond. Ze zouden te zien krijgen, dat de bewering van Jezus niet vals was.

“En toen Hij dit gezegd had, riep Hij met luide stem: Lazarus, kom naar buiten!” Zijn heldere en doordringende stem opent het oor van de dode. Nu Hij spreekt, flitst het goddelijke door het menselijke heen. De mensen zien in Zijn gezicht, dat oplicht van de heerlijkheid van God, het bewijs van Zijn macht. Ieders oog is strak gericht op de opening van de spelonk. Alle oren zijn gespitst om ook maar het kleinste geluid te kunnen opvangen. Ieder wacht intens en gespannen, hoe deze toets van het God-zijn van Christus zal aflopen. Dit bewijs staaft Zijn bewering, dat Hij de Zoon van God is. Óf alle hoop zal voorgoed vergaan.

Er beweegt iets in het stille graf. En hij, die eerst nog dood was. staat in de opening van het graf. Hij wordt in zijn bewegingen belemmerd door de grafdoeken, waarin hij te ruste was gelegd. Christus zegt tot de met stomheid geslagen omstanders: “Maak hem los en laat hem weggaan.” Opnieuw laat Hij hun zien, dat de mens Gods medewerker moet zijn. De mensheid moet zich voor de mensheid inzetten. Lazarus wordt losgemaakt en staat voor het gezelschap: niet als iemand die is uitgemergeld door zijn ziekte, en met zwakke en knikkende ledematen. Maar als een man in de kracht van zijn leven, en met de gezonde kracht van een edel mens. Zijn ogen stralen van inzicht en van liefde voor zijn Heiland. Hij werpt zich in aanbidding aan de voeten van Jezus neer.

De toeschouwers zijn eerst sprakeloos van verbazing. Dan volgt er een onuitsprekelijke uitbarsting van vreugde en dankbaarheid. De beide zusters ontvangen hun broer als geschenk van God in het leven terug. Vol vreugdetranen brengen zij hun Heiland dank. Maar terwijl broer, zusters en vrienden zich verheugen over deze hereniging, trekt Jezus zich van het toneel terug. Als ze de Levengever zoeken, is Hij nergens te vinden.